Coca Cola werd in 1886 uitgevonden door de Amerikaanse apotheker Pemberton, die het drankje als medicijn beschouwde. Dat stond ook duidelijk in de reclame vermeld toen het goedje voor de eerste keer te koop werd aangeboden: “Een ideaal versterkingsmiddel tegen hoofdpijn, vermoeidheid en een gevoel van onpasselijkheid.”
Het idee om de siroop Coca Cola te noemen, kwam van Frank M. Robinson, een vriend en de boekhouder van Pemberton. Hij vond dat zo’n naam met 2 grote C’s leuk zou overkomen in advertenties. Het is trouwens zijn zwierig handschrift dat op alle colaflesjes prijkt. Frank Robinson putte de naam niet geheel uit zijn fantasie. Coca komt van cocaïne, een opwekkend middel dat al heel wat drugsverslaafden op zijn geweten heeft. Cola komt van colabladeren en colanoten die Pemberton toen in het drankje verwerkte en die eveneens opwekkend zijn.
Tussen haakjes: sinds 1910 zit er in Coca cola geen cocaïne meer. Een geneesmiddel kun je het nu zeker niet meer noemen!